Stabilization Force Iraq (SFIR)

Het Nederlandse aandeel

De ministerraad ging 6 mei 2003 akkoord met de inzet van een versterkt mariniersbataljon in de provincie Al-Muthanna in het Britse divisievak. Dat bataljon bestond uit 3 infanteriecompagnieën en een staf, staf- en verzorgingscompagnie. Het bataljon werd versterkt met een geniecompagnie, een helikopterdetachement, een National Support Element (NSE, een logistieke eenheid) en een veldhospitaal. Dit Nederlandse aandeel aan de internationale operatie in Irak heette de Stabilization Force Iraq (SFIR).

Het Nederlandse bataljon nam op 1 augustus het commando over van de Amerikaanse voorgangers en vestigde zich op 3 locaties in het toegewezen gebied. Het bataljonshoofdkwartier, de geniecompagnie, het NSE, het veldhospitaal en een infanteriecompagnie streken eerst neer op een spoorwegterrein nabij As Samawah. In de tussentijd werd een nieuw kamp gebouwd.

Een 2e infanteriecompagnie was gelegerd bij Ar Rumaythah, 30 kilometer ten noordwesten van As Samawah. De 3e compagnie vestigde zich in de 2e week van augustus bij Al Khidr, ten oosten van As Samawah. Het helikopterdetachement nam met 3 CH-47 Chinook-helikopters intrek op een oude luchtmachtbasis nabij Tallil. Het contingentscommando kwam terecht op een Britse logistieke basis nabij Shaibah, in de buurt van Basra.

Situatie Al-Muthanna

De veiligheidssituatie in Al-Muthanna was bij aanvang van de missie relatief rustig en stabiel vergeleken met de rest van Irak. Desondanks ervoeren de mariniers de volgende zaken bedreigend voor de stabiliteit in hun verantwoordelijkheidsgebied: het tekort aan openbare voorzieningen, het bloeiende criminele circuit en de aanslagen op de multinationale troepenmacht in andere delen van Irak.

Het was dus zaak de levering van water, elektriciteit, brandstof en de telefoonverbindingen snel te herstellen. Ook was een snelle wederopbouw van de politie- en veiligheidsorganisaties gewenst. Daarom was 20 maanden lang het opleiden en trainen van functionarissen voor politie, leger, grensbewaking en kustwacht een van de hoofdtaken van de Nederlanders.

Naast de wederopbouw en het genoemde opleidingsprogramma was de handhaving van de openbare orde de 3e hoofdtaak van het bataljon. Het bataljon patrouilleerde daarom dag en nacht, te voet en met terreinwagens. De contacten die tijdens deze patrouilles met de plaatselijke bevolking werden gelegd, bleken waardevol voor het verkrijgen van informatie. In een aantal gevallen leidde deze informatie tot de aanhouding van personen. Zij werden verdacht van het beramen of uitvoeren van activiteiten gericht tegen de multinationale troepenmacht.

Zicht op smokkelroutes

De Nederlanders werden ruim anderhalf jaar ingezet in Zuid-Irak. In deze periode waren er geruchten dat de zuidelijke provincie Al-Muthanna een aantrekkelijke uitvalsbasis zou zijn voor extremistische en terroristische elementen. In de provincie liepen namelijk van oudsher smokkelroutes die vermoedelijk ook door opstandelingen uit naburige landen werden gebruikt. Het toezicht op de nomadenstammen in de uitgestrekte woestijn was vrijwel onmogelijk. Daarom stuurde het ministerie van Defensie begin december 2003 een verkenningseenheid van 70 militairen van het Korps Commandotroepen naar Irak. De mobiliteit van het bataljon werd tegelijkertijd tijdelijk versterkt met een 4e Chinook. Het merendeel van het detachement keerde 19 januari 2004 terug naar Nederland.

Opstand onder sjiieten

In april en mei 2004 werd SFIR geconfronteerd met een opstand onder het sjiietische deel van de Iraakse bevolking. Dit had grote gevolgen voor het Nederlandse detachement dat in het sjiietische zuiden gelegerd was. De aanhangers van de sjiiet Muqtada Al-Sadr roerden zich het meest. Dit waren veelal slecht opgeleide en werkloze jongeren. Al-Sadr zocht de confrontatie in de hoop dat een deel van de aanhangers van gematigder sjiietische partijen zijn kant zou kiezen. Ook in Al-Muthanna probeerde hij (zonder al te groot succes) zijn machtsbasis te versterken.

Het aantal incidenten waarbij Nederlandse militairen betrokken waren nam echter toe. 2 militairen moesten dit met de dood bekopen. Minister van Defensie Henk Kamp versterkte de passieve opsporingscapaciteit van het bataljon door 3 mortieropsporingsradars beschikbaar te stellen. Enkele weken later werd ook de actieve opsporingscapaciteit versterkt met het uitzenden van 6 AH-64D Apache gevechtshelikopters. De Apaches werden bij de Chinooks in Tallil geplaatst. De Chinooks werden in juli 2004 vervangen door 3 Cougars Mk II.

Betere zichtbaarheid

Na de onafhankelijkheidsoverdracht op 28 juni 2004 nam het aantal patrouilles in stedelijke gebieden af. Dit was volgens de afspraken van de overdracht van verantwoordelijkheden aan de Iraakse autoriteiten. Hierdoor viel wel het contact met een deel van de bevolking weg en dus verslechterde ook de inlichtingenpositie.

In augustus 2004 reden Nederlandse militairen in een omvangrijke hinderlaag. Hierop besloot de detachementscommandant de zichtbaarheid van de Nederlandse militairen in de steden te vergroten en de inlichtingenpositie te versterken. Daarnaast werd het bataljon versterkt met: extra terreinwagens voorzien van een MAG-mitrailleur, extra Patria-pantservoertuigen en vanaf 1 september met 2 infanteriepelotons (60 personen). Al snel normaliseerde de situatie zich, waardoor de verkiezingen in januari 2005 rustig verliepen.

Britten verantwoordelijk

De detachementscommandant droeg op 7 maart 2005 de gebiedsverantwoordelijkheid over aan Britse militairen. De laatste Nederlandse SFIR-militairen keerden medio april terug naar Nederland. Daarna sloten 350-personen van het redeploymentdetachement een 3 maanden durend verblijf af. Er bleven wel Nederlandse militairen actief in Irak.

Trainingsmissie

De Noord-Atlantische Raad besloot 8 oktober 2004 de NATO Training Mission – Iraq (NTM-I) op te richten. Dit gebeurde op voorstel van generaal-majoor Carel Hilderink. Hij werd plaatsvervangend commandant van de NTM-I. Het kabinet stelde 14 januari 2005 25 militairen beschikbaar.

Zondag 20 februari vertrokken 15 instructeurs en stafofficieren met 10 beveiligers van de Koninklijke Marechaussee naar Bagdad. Nederland bood in de eerste helft van 2007 14 militairen aan voor inzet in Irak. Van hen werden er slechts 9 ingezet. In overleg met de NAVO werd besloten de Nederlandse bijdrage aan de NTM-I vanaf augustus 2007 te beperken tot 7 personen. Vanaf juli 2009 ging het om 5 militairen.

In december 2011 besloot de NAVO de missie te beëindigen. 2 militairen van het Nederlandse detachement verbleven tot 15 januari 2012 op het NAVO-hoofdkwartier in Napels om de operatie af te ronden.