Kosovo Force (KFOR)

Het Nederlandse aandeel in Kosovo Force (KFOR)

De Nederlandse regering ging op 20 maart akkoord met een verzoek van de NAVO om een mortieropsporingsbatterij met 3 radars naar Macedonië te sturen. De batterij werd op 12 april bij de Duitse 2 Panzerbrigade ingedeeld. De batterij diende ter bescherming van KFOR.

Een radargroep bevond zich begin april dicht bij de Macedonisch-Servische grens. De 2 andere radargroepen stonden dichtbij het hoofdkwartier in Kumanovo. Op 11 juni werd een radargroep in de buurt van Tetovo geplaatst ter beveiliging van de KFOR-eenheden die een dag later Kosovo zouden binnentrekken. Inmiddels was eind april een vuurmondpeloton met 5 gemechaniseerde 155mm houwitsers M-109 naar Macedonië gestuurd. De artilleristen werden op 30 april ingedeeld bij de in Tetovo gelegerde Duitse brigade, net als de radargroepen.

Artillerieafdeling

De Nederlandse regering stelde op 10 juni 1999 het resterende deel van de artillerieafdeling (610 militairen) beschikbaar. Hieronder waren 3 vuurmondpelotons die met het al in Macedonië aanwezige peloton 2 artilleriebatterijen zouden vormen. Nederland stelde daarnaast een geniehulpbataljon van 857 militairen beschikbaar. Dit bataljon omvatte:

• een pantsergeniecompagnie;

• een brug- en constructiecompagnie;

• een infanteriecompagnie;

• een transportcompagnie;

• een algemene en ondersteuningscompagnie;

• een staf, staf- en verzorgingscompagnie);

Ook stuurde Nederland 4 Bölkow lichte verkenningshelikopters en 3 CH-47 Chinook-transporthelikopters naar Kosovo.

De eerste Nederlandse KFOR-militairen (4 forward air controllers) trokken op 12 juni met een Duitse verkenningseenheid Kosovo binnen. Het doel was de stad Prizren, waar de Duitsers hun hoofdkwartier vestigden. De Duitse 12 Panzerbrigade werd op 23 juni omgedoopt tot Multinational Brigade South(MNB South). Het brigadevak werd verder onderverdeeld en toegewezen aan zogenoemde task forces.

De artilleristen vormden Task Force Orahovac, die zich al op 13 juni installeerde op het vliegveld Zrze, bij de stad Orahovac. Zowel de Servische als Albanese Kosovaren hadden achteraf alle lof voor de voortvarendheid waarmee deze risicovolle opdracht werd uitgevoerd. De afdeling (inclusief de mortieropsporingsradarbatterij) was op 22 juni in haar geheel aanwezig in het operatiegebied.

Waarschuwingsschoten

De lokale commandant van het bevrijdingsleger van Kosovo (UCK) bleek vooruitlopend op een breder akkoord tussen KFOR en het UCK, bereid de wapens van zijn UCK-strijders in te leveren bij de militairen van 11 Afdeling Rijdende Artillerie Gele Rijders. Het aantal incidenten (vooral gericht tegen de Servische bevolking) nam eind juni echter toe. De Nederlandse en Duitse militairen in Orahovac – moesten regelmatig waarschuwingsschoten en lichtgranaten afvuren om de gemoederen te bedaren. De Duitsers waren met een tankeskadron bij de Nederlandse afdeling ingedeeld.

Spanning loopt op

De spanning liep verder op toen bekend werd dat een Russisch bataljon in de omgeving van Orahovac zou worden gestationeerd. De eerste Russische compagnie arriveerde op 13 juli en kwam onder bevel van de afdeling. Enkele dagen daarvoor was ook een Turkse compagnie (sinds december 1999 met een Georgisch infanteriepeloton) onder bevel gesteld. Het Nederlandse verkenningspeloton werd als onderdeel van het Duitse eskadron bij de Russische compagnie geplaatst. De Nederlanders liepen gezamenlijk met de Duitsers, de Turken en de Russen patrouilles in Orahovac en omgeving.

Einde gezamenlijke patrouilles

Aan de gezamenlijke Duits-Nederlands-Russische patrouilles kwam een einde toen op 18 juli een tweede Russische compagnie in het Nederlandse afdelingsvak arriveerde. De 2 Russische compagnieën kregen voorlopig een eigen gebied in en rond het plaatsje Malisevo toegewezen. 1 van de 2 batterijen verplaatste zich daarom enkele maanden later naar het oostelijker gelegen Suva Reka. In januari 2000 zou ook de afdelingsstaf zich in laatstgenoemde plaats vestigen. Task Force Orahovac heette vanaf dat moment Task Force Siroko.

Aanslag in Orahovac

Bij een aanslag op de Servische inwoners van Orahovac op 17 december vielen 7 gewonden en 1 dode. Dat bewees eens te meer dat het handhaven van orde en rust niet makkelijk was. Zo werd op 27 oktober 1999 een vluchtelingenkonvooi, op de weg van Orahovac naar Montenegro, in de stad Pec belaagd door een woedende menigte Albanese Kosovaren. De Nederlandse begeleiders konden dodelijke slachtoffers slechts met veel moeite voorkomen door zich tussen de Servische en Albanese Kosovaren op te stellen. In de stad Mitrovica (gelegen in de MNB North) liepen de gemoederen zelfs zo hoog op dat de aanvoer van KFOR-versterkingen uit andere delen van Kosovo noodzakelijk was. Hieronder waren ook Nederlanders. De afdeling werd op 1 mei 2000 uit de gevechtsformatie van KFOR genomen en keerde terug naar Nederland.

Inzetgebied

Het geniehulpbataljon vestigde zich begin juli 1999 op een vliegveld iets ten noorden van Prizren. Het inzetgebied lag in het noordwestelijk deel van de MNB South en besloeg de operatiegebieden van Task Force Border (Duits), Task Force Orahovac (Nederlands) en Task Force Malisevo (Russisch). Het zwaartepunt lag in het gebied van het laatstgenoemde bataljon. De nood was hoog in deze streek, die voor zowel de eigen logistiek als de pers moeilijk toegankelijke was. Dat terwijl de activiteiten van de Non-Governmental Organizations (NGO’s) op een laag pitje stonden.

Wederopbouw

De vluchtelingenorganisatie van de VN (UNHCR) coördineerde de werkzaamheden op hoofdlijnen. Die richtten zich vooral op de heropbouw van woningen en het herstel van scholen, ziekenhuizen en de watervoorziening. De meeste van de humanitaire hulpgoederen werden door de transportcompagnie vanuit Macedonië naar Kosovo overgebracht. De geniesteun aan de brigade beperkte zich tot het ruimen van mijnen, de verbetering van wegen en bruggen, en het bouwen en in stand houden van de onderkomens. Het bataljon beëindigde op 2 juni haar operationele taken. De laatste militairen keerden op 7 juli terug in Nederland.